Straten en paden

 

Hooiweg: Een jeugd op de Stroschuur

Fig. 1  Coby Huistra-Pama en Meindert (Menno Broeils) in 2011

Dit verhaal gaat over een stukje Zuidhorn waarvan nauwelijks iets overbleef. Het is gebaseerd op de herinneringen en documenten van Coba Pama (1947) en Meindert (Menno) Broeils (1930) (Fig. 1). Beiden brachten hun jeugd door in een deel van Zuidhorn dat in de volksmond bekend stond als ‘de Stroschuur’. Een gebied dat globaal begrensd werd door de spoorweg, de Hooiweg en de ‘reed’ van de Oostergast. Sporen die aan de vroegere situatie herinneren zijn nu vrijwel uitgewist. Alleen een enkele woning uit die tijd bleef staan.
Geert Pama de vader van Coba was aanvankelijk taxichauffeur in Groningen. Begin 1940, het moet nog voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog geweest zijn, solliciteerde hij bij Joh. Smit die een opvolger zocht voor zijn bedrijfsleider Van der Pers. De toen 33 jarige Pama kreeg de baan en daarmee de dagelijkse leiding over de Zuidhorner vestiging van de N.V. Handelsmaatschappij, voorheen K. Smit. Hendrik Broeils, Meinderts vader, was aanvankelijk molenaarsknecht in Lutjegast en Eenrum. Hij kwam al in 1930  met zijn gezin naar Zuidhorn. In de eerste jaren haalde hij met paard en wagen stro, hooi en vlas op bij de boeren rondom Zuidhorn. Later leerde hij autorijden en ging hij met een van de vrachtauto’s op pad. Voertuigen waarvan hij ook het onderhoud deed.

Speelterrein
Voor de jonge Meindert waren de loodsen van de N.V. en het terrein eromheen zijn vaste speelterrein. Spelen dat vaak ook werken betekende wanneer hij zijn vader moest helpen bij het verzorgen van de paarden en het vee. De loodsen en schuren staan nog in zijn geheugen gegrift en hij maakte een schets van de voornaamste gebouwen. Aan elk daarvan zijn herinneringen verbonden. De ‘stroschuur’ met daarin het paard dat midden in de nacht losgebroken was en gek van de pijn op de schuurdeur roffelde. En ook de ‘blikken loods’ waarin zijn vader zijn tabaksbladen te drogen hing en waarin zijn ondergedoken broer ’s nachts sliep. Deze broer, die tewerkgesteld was in Hamburg, was daar ternauwernood ontkomen aan de vuurstorm die volgde op de geallieerde bombardementen. Hij leed aan zijn verschrikkelijke ervaringen en doolde ’s nachts rond. Meindert moest daarom bij hem op de zolder van de loods slapen en hem rustig houden.
Coba vertelt dat ze het gevoel had dat ze haar jeugd doorbracht op het ‘landgoed’ van haar vader. In de hoogtijdagen liepen er op de 21 hectare die het areaal besloeg zo’n veertig schapen, vijftig koeien en … zestig paarden! Een echte stoeterij. De koeien en schapen werden in het voorjaar aangekocht en in het najaar weer verkocht. Het grazende vee zorgde voor de bemesting van de weilanden waarop de paarden liepen. En om die paarden, de dravers, draaide het bij Jo Smit! De merries en hengsten deden wat er van hun verwacht werd en jaarlijks werden er zo om en nabij zestien veulens geboren. Coba groeide dus tussen de paarden op. Als kind al hielp ze mee met het verzorgen ervan. Ze hield de drachtige merries in de gaten die op het punt stonden om te ‘veulen’. En al op jonge leeftijd leerde ze paardrijden op de pony die zij van Joh. Smit ‘kreeg’. Groot was haar verdriet toen het dier op een gegeven moment verkocht werd.

Coba’s  ‘landgoed’
Zowel in de verhalen van Meindert als in die van Coba spelen de gebouwen en weilanden aan de Oostergast een belangrijke rol. Dat is geen wonder, tenslotte zijn de indrukken die een mens in zijn vroegste jeugd opdoet onuitwisbaar. De luchtfoto (Fig. 2) die bij de familie Huistra in de gang hangt geeft een duidelijk beeld van de situatie rond 1950. De foto toont een – voor die tijd – grote agrarische onderneming. Een met de landbouw verweven bedrijf dat meer dan een halve eeuw aan veel mensen werk bood. Op de plaats van het gemeentehuis, het transferium en aangrenzende gebouwen stonden vroeger de huizen en bedrijfsgebouwen van de N.V. 

Fig.2  Het bedrijfsterrein: onderin de foto zijn de spoorweg en de wagons met stro of hooi te zien. In de hangar links werd onder meer vlas’ ‘geriepeld’. Achterin stonden de dravers. Quicksilver S stond in de uitbouw rechts. In de langwerpige ‘blikken loods’ lag stro en hooi. De grote stroschuur, waarin ook paarden gestald waren, was door de garages met de dekkledenloods verbonden. De in een cirkel opgestapelde stropakken linksboven vormden de manege waarin men de paarden rond liet draven. Rechts het huisje waarin de familie Broeils ooit met zeven kinderen woonde. Tja, als het geheel de vorm en de stijl van een klassiek landgoed had gehad was het misschien de moeite waard geweest om het geheel te behouden. Maar in de eerste plaats ontbrak het feodale landhuis van de bezitter: Joh. Smit woonde in Groningen. En in de tweede plaats waren de verschillende schuren en loodsen geen wonderen van architectuur maar vooral functioneel, zoals de foto laat zien. De in 1933 gebouwde stroschuur was waarschijnlijk het enige gebouw waaraan een architect te pas was gekomen.

De Stroschuur in de bezettingstijd
Meinderts jeugdherinneringen, dat bleek al eerder, dateren vooral uit de bezettingstijd. Aan het begin daarvan was hij 9 jaar en toen de oorlog voorbij was, was hij 14 jaar en zat hij op de mulo aan de Hooiweg op een steenworp afstand van zijn ouderlijk huis. ‘Oom Joh.’ maakte in die jaren grote indruk op de schooljongen van toen. Bijvoorbeeld wanneer hij en zijn vriendjes een lift kregen in de blauwe open Buick van Joh. Smit. Een auto die ondanks de oorlogsschaarste op benzine reed! Smit die zelf geen kinderen had maar een kindvriendelijk mens was stopte dan en riep ‘jongens kom er maar in’. Bij andere gelegenheden tracteerde hij soms op snoepgoed dat zijn vrouw hem meegaf.
Waar Meindert dus nog eigen herinneringen heeft aan de oorlogsjaren daar moet Coba het met de verhalen doen die zij van haar vader hoorde. Meindert vertelt over het feit dat hij erop uit werd gestuurd om dingen te ‘organiseren’ zoals brandhout of steenkool. De door zijn vader geteelde en gedroogde tabak was daarbij een gewild ruilmiddel. Coba schildert allerlei situaties waarin mensen haar vader om hulp vroegen. Pama was als bedrijfsleider immers in de positie om dingen te ‘regelen’ zoals benzine! Ook waren er op het terrein allerlei plaatsen waar dingen verstopt konden worden. Zo lagen er bijvoorbeeld radio’s onder het hooi verborgen. In deze onzekere jaren was veel vreemd volk onderweg en het hebben van een grote bouvier was pure noodzaak. Als er onbekenden over het terrein rondscharrelden of aan de deur kwamen, zorgde Pama dat hij die hond bij zich had.

Vergroeid met de N.V. Handelsmaatschappij voorheen K. Smit
Coba had haar mooie jeugd vooral te danken aan het feit dat haar vader over dit bedrijf de scepter zwaaide. Hij deelde het werk in, sloot contracten af met leveranciers en afnemers  en was admistrateur en betaalmeester tegelijk. Daarnaast was hij ook nog zoiets als voogd of sociaal raadsman voor sommige personeelsleden en hun gezinnen. Zo verhinderde hij dat het weekloon van sommige ‘stromannen’ door deze kostwinners in drank omgezet werd en nooit de huishoudpot bereikte. Hij loste het probleem discreet op door in dergelijke gevallen twee loonzakjes te vullen, één voor de werknemer en één enveloppe die rechtstreeks naar moeder de vrouw ging. Gevolg van deze sterke betrokkenheid bij het bedrijf was dat het gezin een beperkt privéleven kende. Daar kwam nog bij dat Geert Pama naast zijn baan ook de nodige functies in het verenigingsleven vervulde. Hij zat in het schoolbestuur, was bestuurslid van de motorclub en, wat niet meer dan logisch was, hij was penningmeester/secretaris van de paardensportvereniging die in die tijd nog echte draverijen organiseerde. Ze vonden plaats op een weiland tegenover het vroegere Zonnehuis aan de overkant van de provinciale weg.

Fig. 3 Van links naar rechts Quicksilver S, Albert Huistra, bedrijfsleider Geert Pama en dhr. Kraak

Een patriarchale werkgever
Over Joh. Smit vertelt Coba dat hij weliswaar een man was die grote zaken deed, maar tegelijk in de dagelijkse dingen een ‘zunige knieperd’ was die beknibbelde op alles wat hij als niet noodzakelijke franje beschouwde. Van deze houding noemt zij diverse voorbeelden. Maar haar vader streek in voorkomende gevallen de plooien glad, ondermeer door ‘creatief’ te boekhouden. Hij wist hoe hij met zijn baas moest omgaan en Smit liet hem in veel dingen de vrije hand en stuurde alleen op hoofdlijnen. De invulling van de details liet hij aan zijn bedrijfsleider over. En zo bestierde vader Pama de ‘stroschuur’ dus als een soort landheer. Coba heeft haar vader niet anders gekend dan gekleed in colbert met overhemd en stropdas! Hij deed zijn administratie thuis en iedere donderdag reisde hij af naar de Verlengde Hereweg nummer 5 in Groningen waar Jo Smit en zijn vrouw Luise Emilie Becker woonden en waar ook het kantoor van de firma Smit gevestigd was. s’ Middags kwam hij dan weer terug naar Zuidhorn met ‘in e buus een dikke puud met geld’. De weeklonen voor het personeel stopte hij vervolgens onder zijn matras. En onder het bed lag, in een leren foedraal, de Duitse bajonet klaar voor het geval dat er ingebroken zou worden. Gelukkig heeft hij dat wapen nooit hoeven gebruiken.

 

 Fig. 4  Johannes Smit (1881 – 1968) en zijn in Duitsland geboren echtgenote Luise Emilie Becker (1890 – 1951)

De mensen van de Stroschuur
Een deel van de werknemers van Smit woonde ook op het ‘landgoed’. Zoals de families Broeils, Veltrop, Pama en Tillema die allen rond de Stroschuur woonden op adressen aan de Hooiweg en de Oostergast. Ze konden goed met elkaar en het gemeenschapsgevoel uitte zich bij diverse gelegenheden. Bijvoorbeeld tijdens een uitstapje zoals dit in 1953 waarbij deze groepsfoto werd gemaakt. Daarop staan veel mensen afgebeeld die destijds rond de Stroschuur woonden of er direct of indirect iets mee te maken hadden. Deze  foto die een paar jaar geleden opdook vormde samen met het portret van het echtpaar Smit de aanleiding tot dit verhaal. Met medewerking van een aantal oudere Zuid- en Noordhorners lukte het om de meeste namen van de afgebeelde personen te achterhalen. Maar het is nog steeds niet precies duidelijk wanneer en waar deze foto gemaakt werd. En ik hoop dat er lezers zijn die deze vragen kunnen beantwoorden.

 

Fig. 5  Van boven naar beneden en van links naar rechts : Van der Molen, buschauffeur, onbekend, De Boer, Middel, Hendrik Broeils, Pama, Suurd, Alle Veltrop, Gerrit Tillema, Douwe Frankes, Frouke Broeils, mevr. Kuipers, mevr. Pama, mevr. Suurd, mevr. Frankes, mevr. De Boer, Winnie Veltrop, mevr. Middel, Frouke van Bergen, Abel van Bergen, Jellie Huizinga, Hansma, Koosje Hansma, Antje Bos, Jan Bos, mevr. van der Molen, Elly Timmer, mevr. Schipper, Arend Jonkman, Reiner Kazemier, mevr.Kazemier, Bieuwke Ploeg, mevr. Tillema, mevr. Van der Naald, nog een mevr. Kazemier, Schipper, Pruim, Hille van der Naald (zoon), Van der Naald (vader), Ploeg, Job Jager (vader van Kees Jager) en Henk Timmer.

 

Fig. 6  De villa van het echtpaar Smit pal naast het Hereweg-viaduct. Het kantoor waar bedrijfsleider Pama zich wekelijks meldde bevond zich op de begane grond. Andere gebouwen verdwenen maar dit pand staat er in 2013 nog steeds. Het is de vraag voor nog hoe lang, want het verkeert in slechte staat.

Quicksilver en Pelikaan S
Joh. Smit was weliswaar een succesvolle zakenman die twee strokartonfabrieken en veenderijen bezat maar vóór alles was hij een paardenman! En die paarden liepen in Zuidhorn op de weilanden aan de Oostergast. Er is veel over deze dravers geschreven en ook het fotoboek van Coba bevat grote aantallen foto’s van paarden en veulens waarvan een aantal erg beroemd werd. Zoals de fameuze draver Quiksilver S, maar ook Stuërman en Pelikaan S waren destijds beroemde paarden. Coba heeft ze allemaal meegemaakt. Ze paste op de merries wanneer ze moesten ‘veulen’ en met haar vader bezocht ze de draverijen waarop ze hun zeges behaalden. Misschien had ze zelf ook wel met een sulky willen rijden, maar dat was iets waar haar moeder strikt tegen was. Die wereld vond ze te ruig voor meisjes !



Fig. 7  Stroschuur en omringende bebouwing in de tachtiger jaren. Het oude station is al verdwenen maar de woningen aan de Hooiweg staan er nog.

Einde van de N.V. Handelsmaatschappij
In de vijftiger jaren begonnen de zaken terug te lopen, de vlasbrekerij verdween, de vrachtwagens werden verkocht en de strokartonfabrieken maakten moeilijke tijden door. In feite bleef de stoeterij nog het langst in bedrijf. Ongeveer een jaar voor zijn overlijden deed Smit ook zijn paarden van de hand en na zijn dood in 1968 werden zijn overige bezittingen verkocht. Geert Pama, die toen zestig  jaar was, werd belast met het ontmantelen van de resten van de N.V. Het grootste deel van het grasland werd gekocht door Iwema aan wiens boerenbedrijf het land grensde. Andere kopers van grond en opstallen waren Sake Rispens en notaris Wieringa. De loodsen verdwenen, de een na de ander. Alleen de in 1943 gebouwde stroschuur bleef nog jarenlang een beeldbepalend element. Tot ook hij in het kader van de reconstructie van het Hooiwegterrein werd afgebroken. Alles wat ervan overbleef is de door Emilie Smit gelegde eerste steen met de initialen van haar en van haar man en de bijzondere stok die al door de oude K. Smit gebruikt werd: een wandelstok met een meetlat om de schofthoogte van het paard te meten. Deze spullen zijn onlangs door Coba afgestaan aan de Historische Kring Zuidhorn.

Nico Attema

 

 

Hoofdstraat: Café Centraal en winkeltje van Zus de Groot te Zuidhorn

Halteplaatsen in het leven van Harm Otter

Harm Otter was nog een jonge man toen hij in 1949 naar Zuidhorn kwam om, op papier althans, de nieuwe eigenaar te worden van het toenmalige Café Centraal. Dit in 1986 afgebroken etablissement stond tot 1953 op zijn naam. Tijdens onze gesprekken over zijn leven en bij het bekijken van allerlei oude foto’s kreeg het verhaal zijn huidige vorm.

Zuidhorn 1914 Het dan nog nieuwe Café Centraal van Hendrik Lijfering op de hoek van Nieuwstraat en Hoofdstraat. Een veranda  was in die in die jaren een gebruikelijke aanbouw van horecagelegenheden. Deze moet ergens in de 50-er jaren afgebroken zijn. Misschien omdat de Hoofdstraat verbreed werd, misschien ook omdat hij bouwvallig was. In 1986 werd het café afgebroken. De architect Bakema liet daarna het huidige pand

 

 

bouwen. Aan de Nieuwstraatzijde had hij zijn bureau, nu de bakkerswinkel van Leistra. De familie Bakema betrok de boven de kantoren gelegen woning. Zie foto hieronder

Brand in de Tolberter PettenHarm werd geboren in ’t Kret, een buurtschap in de Tolberter Petten. Toen was het een waterrijk gebied tussen Tolbert en Oldekerk. Daar in het lage natte land verdiende zijn vader Eile de kost voor zijn tienkoppige gezin met palingvissen en rietsnijden. Maar ook met het winnen van baggelturf en de verkoop van kippeneieren. Rond 1932 kwam er een einde aan deze bestaansmogelijkheid omdat men besloten had om het gebied droog te leggen. Een en ander gebeurde in het kader van de werkverschaffing.
In datzelfde jaar openbaarde zich bij Eile een ernstige ziekte. De tbc waaraan hij leed was bij ontdekking al in vergevorderd stadium en hij overleed nog in datzelfde jaar na een kort ziekbed.
De noodzakelijk geworden verhuizing van de familie naar Enumatil werd werd acuut toen het huis aan het Kret door onachtzaamheid afbrandde. Waarschijnlijk doordat de stormlantaarn in het vat met brandbare taan was gekieperd. In die ton werden de palingfuiken bewaard. Het was februari en het vroor behoorlijk. Harms oudste broer rende op blote voeten over het ijs naar het dichtstbijzijnde adres waar de brandweer gewaarschuwd werd. Tegen de tijd dat die arriveerde was er van het huisje weinig meer over. Moeder en kinderen konden slechts het vege lijf redden. Kleding, huisraad en persoonlijke eigendommen alles werd door de vlammen verteerd. In hun nieuwe woonplaats Enumatil werden ze opgevangen in een schuur waar ze de eerste nachten in het hooi sliepen. Daarna betrok het vaderloze gezin een van de vier woningen die net buiten het dorp aan de weg naar Leek liggen. 

 

Artikel uit het Nieuwsblad uit 1932 waarin melding wordt gemaakt van de drooglegging van de Tolberter Petten en de eenmalige overvloedige visvangst waarmee die gepaard ging. Let op de achternamen van de betrokkenen. Allen zijn familie van Harm. De voormalig caféhouder Jacob Kats was zijn grootvader van moederskant. De gebr. Harm en Aart Otter waren ooms.. 

Enumatil
Moeder Otter en haar 8 kinderen belandden in 1933 niet toevallig in  Enumatil. Want de oom van Harm, die ook nog eens getrouwd was met de zus van Harms moeder Nienke, had hier een café  annex kruidenierswinkel.  Deze oom had er belang bij dat de in zijn voortbestaan bedreigde openbare school, voldoende leerlingen hield. Door de komst van het kinderrijke gezin met 5 meisjes en 3 jongens werd de dreigende opheffing voorkomen. Toch werd de school aan het Hoendiep OZ enkele later toch gesloten omdat de ouders waaronder ook Harms moeder ontevreden waren over de onderwijskwaliteiten van meester Noorman. Daarom haalden ze hun kinderen van school. En zo kwam het dat Harm zijn laatste leerjaar op de christelijke school doorbracht.

De in 1935 opgeheven openbare lagere school die daarna een woonbestemming kreeg. Afgebroken in 1974 en in 1978 vervangen door vijf woningen

Jeugd
In 1936 ging Harm naar de ULO in Leek. Lang hield hij het daar niet uit. In de tweede klas verliet hij die school om te gaan werken bij de overbuurman, boer Vink. Dat was een voor de hand liggende stap omdat hij al vanaf zijn vroege jeugd kind aan huis was op de boerderij van het jonge echtpaar. In de loop van de jaren ontwikkelde hij zich tot een volleerde kracht die vertrouwd was met alle werkzaamheden waaronder het melken met de hand. Dat laatste was trouwens niet zijn favoriete bezigheid. Maar in zomer van 1943 was het afgelopen. Hij werd toen door het arbeidsbureau alsnog naar Duitsland gestuurd. Over zijn aangrijpende belevenissen, daar in de buurt van Güstrow, schreef Greetje Teelken een hoofdstuk in het boek ‘Van bezetting tot bevrijding’.

Na de oorlog werkte Harm opnieuw tot 1947 bij boer Vink. In dat jaar kreeg hij van zijn aanstaande zwager de tip dat men bij Geubels ‘in Stad’ een medewerker voor het magazijn zocht. Harm solliciteerde en kreeg tot zijn verrassing de baan.Hij maakte regelmatig promotie, werd inkoper voor glas en serviezen en vloog met zijn baas naar diverse buitenlandse jaarbeurzen. Hij werkte 40 jaar bij de firma Geubels tot zijn pensionering in 1987.

Café Otter in 1925. In de deur staat Harm Otter de oom waarnaar Harm vernoemd is. Links op de fiets Hennie Otter een nichtje  van hem. Het café bleef drie generaties in de familie. Oom Harm werd opgevolgd door zoon Jacob en diens zoon Harm was de laatste uitbater. In 1990 werden kruidenierswinkel en café gesloten. Het interieur van dit schipperscafé in Enumatil is nog in originele staat en daarom beschermd cultuurbezit. Jammergenoeg is het niet toegankelijk voor bezoekers.

Eigenaar van Café Centraal
In 1949 bood de toenmalige eigenaar Veeninga zijn café Centraal te koop aan en de weduwe Otter besloot, om welke reden dan ook, de zaak te kopen. Dat zij dochter was van een kastelein en dat haar zus en zwager ook een café hadden heeft daarbij ongetwijfeld een rol gespeeld. Het werd een enigszins gecompliceerde deal waarbij Harms zus Lolkje en zwager Jacob Zeeman betrokken waren. Die twee woonden in Zuidhorn en zouden nu met moeder Otter en haar zoon Harm het café betrekken. Veeninga op zijn beurt kon dan in het huis van de familie Zeeman. Een belangrijke voorwaarde want de woningnood was groot in die jaren.  De uit Zuidhorn afkomstige schoonzoon Jacob wilde de familie doen geloven dat Veeninga het café alleen aan iemand uit Zuidhorn wilde verkopen. Zo probeerde hij te bereiken dat de zaak op zijn naam kwam. Maar de familie doorzag zijn opzet en besliste dat de 25 jarige Harm eigenaar moest worden. Horecapapieren of zelfs maar een middenstandsdiploma schijnen in die tijd geen voorwaarde geweest te zijn voor het exploiteren van een café.
Harm zou zich in die vier jaar maar zijdelings met de tapperij bemoeien. In de eerste plaats vanwege zijn baan in Groningen. En in de tweede plaats omdat hij een hekel had aan het cafébedrijf. Zijn moeder en zus Lolkje runden het café op de hoek van Nieuwstraat tot 1953. In dat jaar namen zus Hennie en haar man Geert Gorter de zaak over. Al in 1955 kwam er definitief een eind aan de relatie tussen de Otters en café Centraal. De familie Gorter vertrok naar Hoogkerk en Jelle Kooistra werd de nieuwe eigenaar.

Harm op 25 jarige leeftijd

In de gelagkamer
Het café Centraal ontleende in vroeger jaren zijn aantrekkingskracht onder meer aan het feit dat het geen sluitingstijd kende. Mensen die bijvoorbeeldnog laat onderweg waren en elders niet meer terecht konden staken hier aan. Door de week was er doorgaans niet veel te doen. De min of meer vaste cliëntele bezocht het café op zaterdag en zondag. Daaronder waren de chauffeurs van de Stroschuur die net hun loonzakje gekregen hadden, maar ook mannen die na hun zaterdagse scheerbeurt bij kapper Beereboom een borrel kwamen halen. Echte anekdotes schoten Harm niet direct te binnen al herinnerde hij zich wel namen van stamgasten waaraan zijn zus in sommige gevallen weigerde om een borrel te schenken. Ze zei dan tegen zo’n klant dat hij eerst zijn loonzakje naar zijn vrouw in het Faan moest brengen. Een kop koffie kon hij wèl van haar krijgen. Die inhoud van het loonzakje vormde voor sommige vrouwen dan ook een belangrijke aanleiding om hun mannen uit de gelagkamer te plukken. Een actie die wel eens mislukte omdat ze zich eerst op een drankje lieten trakteren, en daarna nog wel een tweede lusten en… Met het uiteindelijke resultaat dat deze echtgenotes zelf naar huis getransporteerd moesten worden. Na de bouw van het Zonnehuis in 1962 kwam er een nieuwe categorie klanten in de vorm van (leerling)verpleegsters die hier in hun vrije tijd vertier zochten. Het verhaal gaat dat de toenmalige directrice zuster Dijk ’s avonds tegen bedtijd een ronde maakte om haar pupillen naar bed te jagen. In die tijd moet het café van de toenmalige uitbater De Jager de meer trendy naam Sita Bar gekregen hebben. Men kon er ook terecht voor patat en andere snacks wat de eigenaar de bijnaam Adje Patatje bezorgde.

Kruidenier aan de Frankrijkerlaan
In 1953 trouwde Harm Otter met Minke de Groot (1925) die altijd ‘Zus’ genoemd werd. Hij leerde haar kennen bij een uitvoering van het mannenkoor in wat toen nog café Addens (nu In ’t Holt) heette. En het verhaal wil dat Minke alleen met Harm wilde trouwen als hij het café opgaf. Een voorwaarde waaraan hij maar al te graag voldeed. Het jonge paar trok om praktische redenen in bij Minke’s ouders die aan de Frankrijkerlaan een kruidenierswinkel hadden. Niet alleen vanwege het feit dat woonruimte in die tijd schaars was maar ook omdat voor de verzorging van de ernstig gehandicapte De Groot een paar sterke mannenarmen welkom waren. En last but not least: zijn hulp was ook in de winkel onontbeerlijk. En zo kreeg Harm na zijn huwelijk opnieuw een zaak op zijn naam en haalde alle voor het kruideniersbedrijf benodigde diploma’s! Aanvankelijk was hij medevennoot van zijn schoonvader en na diens overlijden werd hij samen met zijn schoonmoeder eigenaar van de kruidenierszaak aan de Frankrijkerlaan. Overdag werkte hij bij de firma Geubels.

Hierboven de in 1955 overleden Willem de Groot en zijn echtgenote Trijntje Wijma. De vroegere bakker leed aan een ernstige ziekte die tot beenamputaties leidde en blindheid tot gevolg had.

Als hij thuiskwam hielp Harm met het vullen van de schappen, het bezorgen van boodschappen en hij deed de administratie. Moeder en dochter De Groot hadden een trouwe klantenkring die om uiteenlopende redenen de boodschappen of een deel daarvan bij De Groot deed. Sociale factoren speelden daarbij ongetwijfeld een rol. Het feit bijvoorbeeld dat moeder De Groot lid was van de doopsgezinde gemeente zorgde voor klanten uit die hoek. Ook schoolkinderen vormden een deel van het klantenbestand. Mijn zegslieden Lambert van der Velde en Henk Luth vertelden dat ook zij destijds hun snoep bij Zus de Groot kochten.

Het bestaan van de kleine middenstander was in de jaren ’50 minder aantrekkelijk dan het sommige van hun klanten toescheen. Er werden lange dagen gemaakt, boodschappen werden thuisbezorgd èn ook de klanten die niet regelmatig betaalden moesten met de nodige coulance behandeld worden! Anders liep je het risico om ze aan de concurrentie kwijt te raken. Dat betekende dat je voortdurend moest afwegen of je wèl of niet aan de wensen van zo’n slecht betalende klant kon toegeven. Was je te goed van vertrouwen dan was de kans groot dat je er zelf bij inschoot. Zus de Groot realiseerde zich dat maar al te goed. Harm schetst de dialoog tussen haar en een van haar klanten. Deze moeder van 11 kinderen kwam zondags na de kerk aan de deur met het verhaal dat ze onverwacht visite had gekregen en graag een half pond koffie (op de pof) wilde. Haar aandringen en flemen haalden echter niets uit bij de consequent blijvende zus. Er lagen teveel onbetaalde rekeningen. De vrouw vertrok onverrichterzake.

In 1963 besloten Harm en Minke de winkel te sluiten. Mede op advies van de huisarts. Minke kon het werk niet langer aan.Twee kleine kinderen plus een zaak; dat werd teveel! Ze probeerden nog om de winkel te verkopen maar bij gebrek aan belangstelling werd besloten om het pand tot woning te verbouwen. Dat gebeurde in 1966. En wel zó goed dat vandaag de dag niet meer te zien is dat hier enige decennia lang levensmiddelen verkocht werden. Onderstaande fotomontage geeft een idee van de oorspronkelijke situatie. De winkel bevond zich rechts in het pand. In de deuropening staan Minke en haar moeder Trijntje de Groot.

Frankrijkerlaan 10. Nu en vroeger in één foto. Zo moet de de situatie in 1958 ongeveer geweest zijn. Moeder en dochter De Groot werden toen gefotografeerd voor het in 1939 door Siekman ontworpen en door aannemer Hommes gebouwde winkelpand. Het is een van de vele minder opvallende bouwwerken die deze architect in de gemeente achterliet. Ze staan bekend om hun degelijke constructie. Siekman tolereerde geen half werk van een aannemer! Harms schoonvader, bakker Willem de Groot was de opdrachtgever. Toen hij als gevolg van zijn voortschrijdende invaliditeit de bakkerij aan de Jellemaweg niet langer kon voortzetten besloot hij het roer om te gooien: een kruidenierswinkel kon ook door vrouwen gedreven worden.

Besluit
Harm Otter, die onlangs verhuisde naar een seniorenappartement, woonde 60 jaar aan de Frankrijkerlaan. Jaren waarin prettige dingen gebeurden, zoals de geboorte van de kinderen, het huwelijk van dochter Hermina en de geboorte van de kleinkinderen. Maar er waren er ook diep treurige perioden. Zo overleefden hij en zijn vrouw ternauwernood een zwaar auto ongeluk in 1976. En ronduit verschrikkelijk was het ongeval waarbij hun veelbelovende 32 jarige zoon Eddy in 1991 tijdens een wandeling met zijn vriendin in de haven van Scheveningen om het leven kwam. Hij werd dodelijk getroffen door een knappende scheepstros. Beide gebeurtenissen droegen ongetwijfeld bij aan het verergeren van Minke haar ziekte. In 1994 werd ze opgenomen in het Zonnehuis waar ze in 1996 op 71 jarige leeftijd overleed.